drive, ride
Wanneer gebruik je drive en wanneer ride als je wilt vertellen dat je iets bestuurt?
In de meeste gevallen geldt:
Drive
Bij alle voertuigen die vier of meer wielen hebben gebruik je "drive":
- I drive the car.
(Ik bestuur de auto.)
- The busdriver drives the bus.
(De buschauffeur bestuurt de bus.)
Ride
Bij alle andere voertuigen en bij dieren gebruiken we "ride":
- Have you ever ridden a horse before?
(Heb je al eens op een paard gereden?)
- I am riding my bike at the moment.
(Ik rijd momenteel op mijn fiets.)
Maar ook rijden als passagier:
- He loves riding in the passenger side of a car.
(Hij rijdt graag mee (als passagier) op de bijrijdersstoel.)
- (vooral VS-Engels) We rode buses, trams, ferries
We reisden met bussen, trams en ferry's.