lend, borrow
De woorden lend en borrow zijn in het Nederlands allebei lenen. Wanneer gebruik je nou lend en wanneer gebruik je borrow?
Lend
Lend = uitlenen:
- I will lend you my car for the weekend.
(Ik leen je dit weekend mijn auto.)
- I will lend you the money as long as I get it back next week.
(Ik zal je het geld lenen als ik het volgende week weer terugkrijg.)
Borrow
Borrow = te leen vragen:
- Can I borrow your pen for a second?
(Mag ik je pen even lenen?)
- I've borrowed some money from the bank.
(Ik heb geld van de bank geleend.)