Je gebruikt de voltooid tegenwoordige tijd ("have" of "has" + voltooid deelwoord) om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en dat je daar nu het resultaat van merkt.
Zie ook de pagina tegenwoordige tijd.

Als je wilt vertellen wat er "op" een bepaalde dag van de week plaatsvindt, gebruik je het voorzetsel "on".
Zie ook de pagina in, at, on.

Je gebruikt de verleden tijd (-ed achter het werkwoord wanneer deze regelmatig zijn) om aan te geven dat iets in het verleden is gebeurd en nu is afgelopen. Vaak staat er dan een tijdsbepaling in de zin die aangeeft dat iets is afgelopen, zoals "yesterday, a week ago, last month" etc.
Zie ook de pagina verleden tijd.

revoke = afblazen, herroepen
irrevocable = onherroepelijk

not electable = niet verkiesbaar
unmistakable = onmiskenbaar
insecure = onzeker
Zie ook de pagina Links.